In de schaakwereld is er een soort van ongeschreven wet die zegt ‘als je positie verloren is behoor je op te geven’. Het is een kwestie van sportiviteit. Maar tja… wetten zijn er om overtreden te worden. Het geldt in de ogen van sommigen zeer zeker voor ongeschreven schaakwetten.
Het eerste probleem is natuurlijk: hoe verloren moet een schaakpartij zijn om op te geven? Daarover kunnen de meningen verschillen. In de grootmeesterpraktijk is het soms al voldoende wanneer er sprake is van een kleine materiële achterstand en wat resteert ‘slechts een kwestie van techniek is’. Grootmeesters verstaan die techniek over het algemeen wel. Deze kwestie van schaaktechniek is voor ons, de wat mindere goden, vaak nog een helse klus.
(On)sportief gedrag?
Toch kan ik me voorstellen dat je het niet sportief vindt om door te blijven spelen. Zelf doe ik het ook niet. Ik heb me wel eens een keer bewust mat laten zetten. Maar dat was juist om mijn tegenstander te complimenteren vanwege zijn fraaie combinatie.
Het is inderdaad wat gênant wanneer mensen eindeloos blijven doormodderen in een totaal verloren stelling. Vroeger ergerde ik me dood aan dergelijke, in mijn ogen, malloten. Die patzers begrepen natuurlijk helemaal niets van ons mooie schaakspel. Het resultaat van al die ergernis was dat ik links en rechts heel wat puntjes morste.
Ik kan me herinneren dat ik iemand pardoes pat zette in een technisch simpel gewonnen pionneneindspel. Zo eentje van het niveau van ‘ome Jan leert zijn neefje schaken’. Of moet ik zeggen pionnendiploma? Ik kreeg een hartverzakking toen ik me realiseerde wat ik had gedaan.Lees meer »