
Wanneer je hoort dat een clubschaker al binnen enkele zetten glad verloren staat, dan kijk je niet vreemd op. Dat soort ongelukken gebeuren nu eenmaal.
Maar grootmeesters die eigenlijk na een zet of acht al kunnen opgeven? Dat komt toch een stuk minder vaak voor.
Tja… wij hadden vroeger Jan Hein Donner. Donner was natuurlijk jarenlang een sterke grootmeester en stond in de jaren vijftig en zestig in Nederland aan de top. Hij versloeg ooit Bobby Fischer. Maar mijn schaakbewustzijn dateert van iets latere datum.
Dat waren de jaren zeventig. En toen was Donner duidelijk over zijn hoogtepunt heen. En dus herinner ik me Donner vooral om zijn ‘Donnertjes’. Van die korte partijtjes waarin hij al snel verloren stond.
Van de moderne generatie grootmeesters zou je verwachten dat ze hun openingsrepertoire van haver tot gort kennen en dus geen beginnersfouten maken. Nou…? Niet helemaal. Zie stelling 1. Deze stelling is het resultaat van een Caro Kann. Die opening dankt zijn toch wat vreemde naam aan twee mensen die voorzover ik weet nooit tot grote hoogten zijn gestegen: (verder lezen)…
… de Brit Horatio Caro en de Oostenrijker Marcus Kann
Zij waren de eersten die deze opening serieus bestudeerden. Vervolgens werd de opening door de groten der aarde, zoals bijvoorbeeld Capablanca en Botwinnik, gespeeld. De Caro Kann heeft een solide reputatie. Maar niet in de handen van iemand die eventjes niet oplet.
De normale zet in deze stelling is 7. – Df5. Veel partijen gaan dan verder met 8. De3 en dan bijvoorbeeld 8. – De6. De resultaten voor zwart zijn helemaal niet slecht. Maar wat als je in deze stelling niet de dame naar f5 speelt maar een ‘gezonde ontwikkelingszet’ met je loper naar hetzelfde veld doet? Je vindt het antwoord hier…