Het is me vroeger met de paplepel ingegoten: ‘schakers moeten op hun handen gaan zitten’. Kennelijk vond ik dit altijd een belachelijk en vooral pijnlijk advies. En waarom zou je ook?
Je hebt toch alles goed uitgerekend? Dan moet je daar ook op vertrouwen en geen tijd verliezen. Toch? Als je bent zoals ik, dan vrees ik dat je daardoor heel wat hele en halve puntjes hebt gemorst. Ik ben tamelijk hardleers.
Op dit moment oefen ik dagelijks een stel combinatiestellingen op de computer. Ik reken de verschillende mogelijkheden door en doe mijn zet. De eerste zet is vrijwel altijd de juiste.
Voordat je denkt ‘nou die vent heeft het hoog in zijn bol!’ Wanneer ik dit zeg, betekent het natuurlijk niet dat ik dergelijke zetten binnen de spreekwoordelijke poep en een zucht heb gevonden. Soms wel, maar veel vaker ook niet. Met enige regelmaat kost het me behoorlijk wat moeite. En trouwens: in een échte partij is er geen tegenstander die me er op attendeert dat er een combinatie in de stelling zit. Kennelijk heb ik op deze manier mijn intuïtie aardig ontwikkeld. Maar waar het veel te vaak verkeerd gaat is op de tweede of derde zet. Die doe ik dan zonder verder nadenken.
Een stelling kan er in je hoofd anders uitzien als op het bord. Daar zit het probleem. En dus is het verstandig om even op je handen te gaan zitten voordat je een zet doet. Tenminste dat zeg ik tegen mezelf. En trouwens: wat is dan wel een nuttige tijdbesteding?
Zo voorkom je blunders
Controleer voordat je een zet speelt altijd even de stelling en kijk naar:
- Wat is er in de stelling veranderd na de laatste zet van je tegenstander?
- Wat staat er aangevallen?
- Wat dreigt je tegenstander?
- Wat verandert er in de stelling als jij een zet doet? Denk aan: komen er velden, diagonalen of lijnen vrij?
- Hoe zit het met de deking van je stukken?
Een veel gemaakte fout is vooral te kijken naar wat je zelf dreigt en daardoor niet in de gaten hebt dat je tegenstander ook enkele troeven kan uitspelen. Geloof het of niet, maar ooit dacht ik een half uur na, uiteraard over al die mooie dingen die ik in de stelling kon doen, en stond op het punt om mijn juweeltje op het bord uit te voeren.
Toen pas ontdekte ik tot mijn grote verbijstering dat mijn tegenstander een mat in één had als ik mijn plannen zou uitvoeren. Ongelofelijk niet waar? Gelukkig kwam ik op tijd bij zinnen, voorkwam het mat en won later alsnog.
Ook de groten zijn net gewone stervelingen
Je eigen stelling enigszins overschatten en dreigingen over het hoofd zien overkomt zelfs de groten in het schaakspel. Kijk eens naar het volgende diagram. Het is een fragment uit de partij tussen (wit) Anatoly Karpov en (zwart) Antonio Antunes (Tilburg 1994). Karpov heeft zojuist 28. Dc4-a6 gespeeld. De dreiging is natuurlijk 29. Tc8. Toch zag Karpov een ´kleinigheid´ over het hoofd. Ik geef het onmiddellijk toe: deze is een stak lastiger dan een platvloers matje in één.
Zie jij wat Karpov en zijn tegenstander niet zagen? In de partij volgde 28. .. Lf8? en Karpov won de partij na 29. Tc8 De7 30. Da8 op de veertigste zet.
Wat veranderde er met de laatste zet van wit? Ten eerste laat de witte dame de diagonaal a2- g8 in de steek. De toren op c2 verliest zijn dekking en er is een paardvorkje (Pb4) in de stelling gekomen. Combineer dit met de zwakte van wits onderste rij en je hebt het antwoord gevonden.
Stel nu eens dat zwart 28. .. b3 had gespeeld, wat dan? Dan is goede raad duur. Sterker: wit zou radeloos zijn. Hij kan bijvoorbeeld 29. Tc8 spelen. Maar daarop volgt 29. .. bxa2 30. Txd8+ Lxd8+ (natuurlijk niet 30. .. Txd8?? want dan is het zwart die na 31. Dxa5 aan het kortste eind trekt) en het is ‘game over’ .
Een andere mogelijkheid is 29. axb3. Daarop volgt 29. .. Pb4 30. Dc8 Pxc2 31. Dxc2 Dc7 en zwart heeft beslissend voordeel.