Zeg eens eerlijk: hoe vaak heb jij direct profijt gehad van je openingsvoorbereiding? Als je bent zoals ik, dan is het antwoord waarschijnlijk: minder vaak dan je zou willen. Op grootmeesterniveau is het gemakkelijk om er achter te komen wat je tegenstander speelt. Aan de top weten de dames en heren vaak van te voren tegen wie ze moeten spelen. Maar op clubniveau ligt dat wat anders.
In open toernooien is je tegenstander veelal onbekend tot vlak voor de partij begint. Als je het wel weet, zoals bij tienkampen, dan heb je er in de regel nog weinig aan omdat je de speler in kwestie niet kent. Ook op de club weet je soms pas op de speelavond wie je tegenstander is. Tenminste zo ging het bij de schaakclub Utrecht. Wij speelden er volgens het Keizersysteem. Het was telkens weer een verrassing tegen wie je het moest opnemen.
Het is bij mij slechts één keer in mijn schaakleven voorgekomen dat ik mijn gezwoeg direct kon uitbuiten. Ik speelde een tienkamp bij het toenmalige IBM-toernooi. De dag ervoor was de ‘losbladige’ (ik meen dat het toen ‘Schararchiv’ heette) op de deurmat geplofd. Voor de jongeren onder ons: het was nog in het computerloze tijdperk. De losbladige was een periodiek met de laatste openingsnieuwtjes.
In die tijd áapte ik zo’n beetje het hele openingsrepertoire van Genna Sosonko na. Genna speelde de drakenvariant van het Siciliaans. Dus ik ook. Zelf had ik er een haat-liefde-verhouding mee opgebouwd. Ik werd aanvankelijk enkele malen zeer hardhandig van het bord getimmerd. Maar geleidelijk aan ging het steeds beter. Ik herinner me zelfs dat ik een onafgebroken reeks van circa 20 partijen opbouwde waarin ik niet verloor met dit systeem. Toegegeven: dat was soms meer geluk dan wijsheid, maar toch. Het is een bewijs dat specialisatie zin heeft.
Terug naar de losbladige. Groot nieuws: Sosonko had in een bekende variant een nieuwtje gevonden en dwong daarmee Peter Ostermeyer binnen 23 zetten tot overgave. Ik bekeek deze varianten op de ochtend voordat ik zelf moest spelen. Daarna was het op naar de toernooizaal. Ik had zwart.
Peter Ostermeyer – Gennady Sosonko [B76]
Mannheim (Duits internationaal kampioenschap) 1975
1.e4 c5 2.Pf3 d6 3.d4 cxd4 4.Pxd4 Pf6 5.Pc3 g6 6.Le3 Lg7 7.f3 Pc6 8.Dd2 0–0 9.0–0–0 Pxd4 10.Lxd4 Le6 11.Kb1 Dc7 12.g4 Tfc8 13.h4 Da5 14.a3
Het zijn de bekende patronen in de ‘draak’. Wit valt aan op de koningsvleugel en zwart zoekt zijn heil aan de andere kant van het bord. Uiteraard moest wit even pas op de plaats maken met 14. a3 wanneer hij direct 14.h5 speelt volgt het thematische kwaliteitsoffer Txc3 en het is zwart die het beste van het spel heeft, bijvoorbeeld 15.Dxc3 Dxa2+ 16.Kc1 Tc8 17.Da3 (of 17.De3 Lb3 18.Ld3) 17…Lh6+ 18.Td2 Natuurlijk gaat 15.Lxc3 meteen fout vanwege 15…Dxa2+ 16.Kc1 Da1#
14…Tab8 15.h5 b5 16.h6 Lh8 17.Lxf6 Lxf6 18.Pd5 b4 19.axb4
19.Pxb4 Lc3! -+
Kun je mijn vreugde voorstellen toen dit allemaal op het bord kwam? Overigens moest ik mijn uiterste best doen om mijn gevoelens te verbergen. Ik speelde bewust langzaam. Wanneer ik a tempo zetjes zou blijven doen, dan was de kans groot dat mijn tegenstander onraad zou ruiken en van de gebaande paden afweek.
19…Da4 20.b5
20.Pxf6+ exf6
20…Lxd5 21.exd5 a6
En wit gaf het op. Tot zover een partij tussen een IM en een GM en mijn persoontje en een onbekende tegenstander. Wat hebben die grote jongens het toch makkelijk. Ik moest nog een tijdje op eigen kracht doorzwoegen, maar won uiteindelijk ook. Geen idee hoe het bij mij precies verder ging. Ik heb mijn schaakoevre niet voor het nageslacht bewaard. Misschien maar goed ook.
Wat zou er kunnen gebeuren?
22.c3 Txc3 23.bxc3 Db3+ 24.Db2 Dxd1+ 25.Dc1 Dxf3
Of 22.g5 axb5 23.gxf6 Ta8 in beide gevallen met winnend voordeel voor zwart.